"Het is niet meer zoveel als vroeger.'' Plotseling hebben we er een derde gesprekspartner bij. Een redelijk kort kapsel, haar valige, donkerbruine haar krult. Haar bruine ogen kijken ons vanachter haar brillenglazen aan, de zon licht haar donshaar uit haar wangen op en ze loopt met een kruk, speciale kousen om haar kuiten.
En dan komt De Vraag, want ze bemoeit zich niet voor niets met ons gesprek, blijkt later.
"Ik heb een mee-reiskaart,'' en ze laat haar treinkaartje zien. Maar er is niemand met wie zij meereist. "Mag ik wel met jullie meereizen als er controle komt?''
Mijn vriendin zegt geschrokken dat zij niet reist. En ja, wat kan ik zeggen? 'Nee, dat kan niet,' lijkt mij geen optie. Daar ging de vrouw met de kruk ook helemaal niet vanuit. Maar echt hartelijk kon ik niet reageren. Waarom weet ik niet. Omdat ze niet erg sympathiek overkwam? Omdat ik haar wel erg opdringerig vond? Omdat ik mij misleid voelde, doordat zij begon met een opmerking die aansloot op ons gesprek, maar uit was op een voordeel voor zichzelf? Het was dat laatste dat me tegenstond.
Ik had zonder weerstand kunnen reageren, als de vrouw in kwestie gewoon op mij was afgestapt en had gevraagd wat ze wilde. Maar dat deed ze niet. Ik voelde mij op het verkeerde been gezet. Ze deed alsof ze met ons wilde meepraten (ook ongevraagd, maar ok, dat is tot daar aan toe), maar het ging om haar vraag waarvan ze weet dat het eigenlijk lastig is om nee te zeggen en al helemaal als iemand al in het gesprek zit. Daarmee laat je iemand barsten. En het zit in ieders natuur om een ander te willen helpen. Dus raapte ik mezelf bijeen en gaf het antwoord waarop zij had gerekend. Met een maar. Ik ging niet zover als zij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten