Samen met een andere bibliotheekbezoekster zit ik aan een lange
leestafel. Zij studeert in een boek, ik lees een krant. Het is rustig. Een man
met wandelstok, sportieve grijsblauwe pet op zijn kortgeknipte grijze haar,
rond gezicht en bril met getinte glazen, ik schat hem ergens in de 70, ploft
pal tegenover mij neer op een stoel. Ik kijk even op uit de krant en zeg hem
goedendag. Verbaasd en lichtelijk geschrokken kijkt de man mij aan. En zegt niets terug. Tsja.
Ik lees verder en kijk niet meer
op. Het was toch niet mijn bedoeling een gesprek aan te knopen. Dus sla ik geen
acht meer op de gebruinde grijsaard en zit weer in het artikel.
Na verloop van tijd vliegt hij vanzelf weer op. De
tafelgenote schuin tegenover mij en ik lezen rustig verder. Plotseling klinken er stemmen. Luide stemmen. Daar staan ruziƫnde bezoekers. De gemoederen lopen hoorbaar steeds verder op. Wij
richten onze hoofden op. Ik richt mijn blik naar links, richting het
geluid. De ruziemakers kan ik niet zien, ze staan achter een paar boekenkasten. Wel zie ik een stuk of
wat andere bezoekers van hun plaatsen opstaan om naar het hoorspel toe te lopen. Zij willen het tafereel wel eens aanschouwen. Dan
staat een van de bibliothecaressen op. Kordaat beent zij richting de stemmen. 'Wat is
hier aan de hand?’ vraagt zij streng.
Een vrouwenstem klinkt hoog, een mannenstem gaat er tegenin. Even later hoor ik de bibliothecaresse aan de man vragen of hij de bibliotheek
wil verlaten. Of nee, het is geen vraag. Ze verpakt haar sommering in in een
vraag. Het duurt een paar tellen voor ik de figuur bij de mannenstem zie lopen.
De stem blijkt van een tiener te zijn.
Een slungelige jongen van een jaar of 17 beweegt zich door
de ruimte. Petje op en aan zijn gelaatstrekken kan ik zien dat hij etnische roots heeft. Hij scheldt de bibliothecaresse uit
met een dodelijke- hoewel steeds minder vaak dodelijk was gisteren in het nieuws
– ziekte.Zij reageert niet en een van haar collega’s dwingt hem verder de
ruimte uit.
Bij de uitgang blijft hij staan. 'Naar buiten,' maakt de bibliothecaresse nogmaals duidelijk. Hij zet zijn scheldmodus
aan. Daarna is het stil.
Binnen een paar minuten
herstelt de rust zich weer. Binnen in de bibliotheek wel. Binnen in het hoofd
van de jongen is het helemaal niet rustig.
Plotseling zie ik hem weer vanuit
dezelfde richting opnieuw naar de deur worden
gedirigeerd. Terwijl ik zat te lezen, moet hij weer zijn teruggekomen. De scene herhaalt zich, de jongen kijkt dreigend de leeszaal in en dan hoor ik rechts van mij iets opmerkelijks.
Een man van
middelbare leeftijd hoor ik ‘inburgeringscursus’ zeggen. Huh? Tegen wie heeft
hij het? Hij loopt alleen. Heen en weer tussen de leestafels, de excorsist-achtige
jongen bekijkend.
Wat heeft zijn opmerking nou met inburgering te maken?
Bedoelt de man soms dat de jongen goed is ingeburgerd door wat onsamenhangend
vocabulaire op agressieve toon de zaal in te slingeren? Ik vermoed van niet.
Hij bedoelt hoogstwaarschijnlijk dat de
jongen een inburgeringscursus moet volgen. Hoe komt hij daar nou bij? Deze
jongen is duidelijk hoorbaar hier, in deze Hollandse stad geboren. En zal hier naar school zijn gegaan. Ja, het is aan hem te zien dat zijn ouders of grootouders hier
niet vandaan komen. Maar verder heeft de
situatie niets met inburgering te maken. Ik denk dat de jongen psychische hulp,
een heropvoeding of een simpele schop onder
zijn kont nodig heeft.
Maar een inburgeringscursus.Het raakt mij, die opmerking. Want de oer-Hollandse man,
ook dat is te zien en te horen, maakt hier alleen maar duidelijk: als wij je kunnen afrekenen op je achtergrond, dan doen wij dat. En dat is gewoon slecht. Uiteindelijk draait het allemaal om verbondenheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten